LZA2-2009-001

Feiten en omstandigheden

Bij de moeder is bij een zwangerschapsduur van 16 weken en 6 dagen prenataal onderzoek verricht in de vorm van echoscopisch onderzoek in het ziekenhuis. Dit onderzoek gaf aanleiding voor verder onderzoek.

Bij een zwangerschapsduur van 17 weken en 4 dagen, is bij de moeder echoscopisch onderzoek en amniocentese verricht. Daaruit is gebleken dat het ongeboren kind een cyste in de bovenbuik had en dat er sprake was van Atrium Ventrikel Septum Defect, links isomerisme en een massieve hydrops foetalis. Gezien de massieve hydrops foetalis werd een infauste prognose gegeven.

Aan het continueren van de zwangerschap waren risico’s voor de moeder verbonden. Zij zou het maternal mirror syndrome (Ballentyne) kunnen ontwikkelen.

Bij een zwangerschapsduur van 17 weken en 6 dagen, is de uitslag aan de ouders bekend gemaakt. De ouders besloten de natuur haar gang te laten gaan en de zwangerschap uit te dragen.

Bij een zwangerschapsduur van 25 weken en 1 dag, bleek dat het maternal mirror syndrome zich mogelijk ontwikkelde bij de moeder. Zij had sinds één week progressief meer last. Er was sprake van toenemend oedeem in de benen, hypertensie, dyspnoe en beginnende leverfunctiestoornissen.Daarna namen de klachten toe en bij een zwangerschapsduur van 25 weken en 5 dagen, werd het maternal mirror syndrome vastgesteld. Het voortzetten van de zwangerschap zou het leven van de moeder in gevaar kunnen brengen.

Dezelfde dag hebben de ouders verzocht om afbreking van de zwangerschap.

De beëindiging van de zwangerschap, met een zwangerschapsduur van 25 weken en 5 dagen, is aangevangen op dezelfde dag middels misoprostol. Er is twee dagen lang misoprostol toegediend. Het totale tijdsbeslag was 36 uur. Het kind is overleden geboren. Zij woog 1650 gram. Ter vergelijking: het mediane geboortegewicht bij deze zwangerschapsduur is 768 gram.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf de zorgvuldigheid van het handelen van de arts die een late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval heeft uitgevoerd. De bevoegdheid daartoe is vastgelegd in artikel 3 van de Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval en levensbeëindiging bij pasgeborenen.

Gelet op de in onderhavige melding vermelde diagnose en prognose is de commissie van oordeel dat de ongeborene naar redelijkerwijs verwacht mocht worden, niet in staat was buiten het moederlichaam in leven te blijven. Er was geen enkele redelijke verwachting dat een beperkte kans op overleven van de ongeborene bestond. Er is in de onderhavige melding sprake van een categorie 1-geval, waarbij ook een maternale component speelt.

Op grond van het bovenstaande stelt de commissie vast dat geen sprake is van een categorie 2-geval. De commissie acht zich dan ook niet bevoegd en stelt voor het overige vast dat de arts de late zwangerschapsafbreking dient te melden bij de Beoordelingscommissie van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie.

Beslissing

De commissie verklaart zich onbevoegd.