LZA2-2010-002

Feiten en omstandigheden

Ernstige uteriene groeivertraging was voor de arts aanleiding om bij de moeder, bij een zwangerschapsduur van 34 weken en 4 dagen, geavanceerd echoscopisch onderzoek en amniocentese te laten verrichten. Daaruit bleek dat het ongeboren kind leed aan trisomie 18. De prognose bij trisomie 18 ten aanzien van de kans op overleven is zeer slecht.

Bij een zwangerschapsduur van 34 weken en 6 dagen, is de voorlopige uitslag aan de ouders bekend gemaakt en bij een zwangerschapsduur van 35 weken en 6 dagen, de definitieve.

De ouders verzochten gezamenlijk om afbreking van de zwangerschap omdat ze het, gezien de verwachtingen ten aanzien van het kind, psychisch niet op konden brengen de zwangerschap uit te dragen.

Bij een zwangerschapsduur van 36 weken en 4 dagen, werd foeticide toegepast door middel van een intracardiale injectie Kaliumchloride. Twee dagen later kwam de baby dood ter wereld.

Beoordeling

De commissie toetst achteraf de zorgvuldigheid van het handelen van de arts die een late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval heeft uitgevoerd. De bevoegdheid daartoe is vastgelegd in artikel 3 van de Regeling centrale deskundigencommissie late zwangerschapsafbreking in een categorie 2-geval en levensbeëindiging bij pasgeborenen.

Gelet op de in de onderhavige melding vermelde diagnose en prognose is de commissie van oordeel dat kinderen met deze aandoening rond de geboorte overlijden, waarbij uitzonderlijk de levensduur wat langer kan zijn.

Er is in de onderhavige melding sprake van een categorie 1-geval. Op grond van het bovenstaande stelt de commissie vast dat geen sprake is van een categorie 2- geval. De commissie acht zich dan ook niet bevoegd en stelt voor het overige vast dat de arts de late zwangerschapsafbreking dient te melden bij de Beoordelingscommissie van de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie.

Beslissing

De commissie verklaart zich onbevoegd.