LZA2-2022-003

Feiten en omstandigheden

Diagnose en prognose
De vrouw was zwanger van een tweeling, er was sprake van een dichoriale gemelli (DCDA). Bij het structureel echoscopisch onderzoek (SEO) ontstond bij foetus 2 de verdenking op een hydrocefalie. Uit geavanceerd ultrageluidsonderzoek (GUO) type II bleek dat bij foetus 2 sprake was van een ernstige progressieve hydrocefalie en onderontwikkeling van de kleine hersenen. Er bestond zekerheid over de diagnose. Het beeld werd bevestigd op meerdere GUO’s en de MRI. Een onderliggende infectieuze of genetische oorzaak werd niet gevonden.

De prognose was zeer somber. De te verwachten postnatale levensduur was lastig in te schatten maar deze was beperkt. De toekomstverwachting van het kind bestond uit het volledig afhankelijk zijn voor alle dagelijkse levensbehoeften, het zou verzorgingsafhankelijk zijn en op geen enkele manier zelfredzaam zijn. Het kind zou zowel cognitief als motorisch ernstig beperkt zijn. Het kind zou nooit kunnen lopen, zitten of spreken. Er was een risico op epilepsie. Het kind zou een ernstige ontwikkelingsvertraging hebben.

Op grond van deze slechte prognose zou na de geboorte, mocht het kind nog in leven zijn, worden afgezien van actief medisch handelen omdat dit zinloos werd geacht. Indien het kind zou overleven, zou het een langdurig behandeltraject moeten ondergaan zonder uitzicht op verbetering, waarbij alleen palliatie mogelijk zou zijn.

Er waren geen behandelmogelijkheden om de prognose te kunnen verbeteren.

Lijden bij kind en vrouw
Het lijden dat bij het kind was voorzien bestond uit het totaal afhankelijk zijn van intensieve verzorging. Het ontbreken van perspectief en de te verwachten complicaties, als gevolg van infecties, decubitus en epilepsie, maakten dat bij het kind sprake zou zijn van te voorzien uitzichtloos lijden.

Er was sprake van psychisch lijden bij de vrouw en haar partner dat bestond uit de wetenschap dat haar kind zou lijden. Zij werden begeleid door een verliescounselor.

Bespreking binnen eigen behandelteam en second opinion
De beslissing tot selectieve foeticide is genomen na tweemaal een multidisciplinair teamoverleg in het eigen centrum. Ook is het verzoek tweemaal besproken in een medisch centrum buiten de eigen regio. Dit vond plaats bij een zwangerschapsduur van 23+3 weken én bij een zwangerschapsduur van 29+1 weken.

Er bestond consensus over de diagnose en prognose en het honoreren van het verzoek tot de selectieve foeticide.

Uitvoering
Gelet op het gegeven dat sprake was van een DCDA gemelli zwangerschap werd besloten om een zo laat mogelijke termijn van de bevalling na te streven om de kansen voor het niet aangedane kind te optimaliseren. De selectieve foeticide van foetus 2 heeft plaatsgevonden bij een zwangerschapsduur van 31+4 weken.

De uitvoerend arts heeft de selectieve foeticide verricht door het intracardiaal toedienen van 15 ml KCl bij de foetus. De zwangerschap werd daarna gecontinueerd.

Bij een zwangerschapsduur van 35+2 weken kwam de vrouw spontaan in partu. Dezelfde dag kwam één kind levend ter wereld en één kind levenloos. 

Overwegingen van de commissie

Categorie 2
De commissie overweegt dat de gestelde diagnose en prognose van zodanige aard is dat een medische behandeling na de geboorte zinloos wordt geacht. Er bestaat geen redelijke twijfel over de diagnose en de daarop gebaseerde prognose. Uit de stukken is gebleken dat de diagnose ernstige progressieve hydrocefalie met secundaire hersenschade in combinatie met een hypoplastisch cerebellum werd bevestigd middels MRI en opeenvolgende GUO’s.

Actueel of te voorzien uitzichtloos lijden bij ongeborene
Op grond van de hierboven onder prognose genoemde problematiek is de commissie van oordeel dat de arts tot de overtuiging kon komen dat bij de ongeborene sprake was van te voorzien uitzichtloos lijden.

Er waren geen behandelingsmogelijkheden om de prognose te kunnen verbeteren.

Volledige informatieverstrekking m.b.t. diagnose/prognose en geen redelijke andere oplossing
De commissie constateert dat de vrouw en haar partner volledig op de hoogte zijn gebracht en uitgebreid zijn voorgelicht, ook over het alternatief van het uitdragen van de zwangerschap. Dit blijkt uit de verslaglegging van de arts. De arts is met de vrouw en haar partner tot de conclusie gekomen dat er geen andere redelijke oplossing was. De vrouw en haar partner wilden hun kind lijden besparen.

Uitdrukkelijk verzoek moeder om beëindiging van de zwangerschap (feitelijk selectieve foeticide)
De commissie maakt uit de verslaglegging op dat de vrouw en haar partner hebben verzocht om selectieve foeticide te verrichten. Uit de verslaglegging blijkt dat het verzoek van de vrouw en haar partner vrijwillig en consistent was en het besluit tot selectieve foeticide weloverwogen is genomen.

Raadpleging ten minste één onafhankelijke arts
De commissie constateert dat de arts heeft voldaan aan de raadpleging van ten minste één andere arts.

Het verzoek is tweemaal besproken in het eigen centrum en tweemaal in een medisch centrum buiten de eigen regio. Dit is schriftelijk vastgelegd. De deelnemers van de multidisciplinaire overlegteams stemden onafhankelijk van elkaar en unaniem in met het oordeel dat er geen twijfel bestond over het klinisch beeld en de daarbij te verwachten zeer sombere prognose. Er was bij de tweede bespreking consensus over het honoreren van het verzoek tot selectieve foeticide.

Medisch zorgvuldige uitvoering
De commissie overweegt dat de uitvoering ervan zorgvuldig is geweest.

Oordeel

De commissie is van oordeel dat de arts heeft gehandeld overeenkomstig de geldende zorgvuldigheidseisen.